Home Besluit - Conclusion Doorzicht - klassieke bindingen

Papier

Inleiding

De productie van postwaarden zonder papier is bijna niet mogelijk. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen is een ander materiaal gebruikt waarop de postwaarde is gedrukt b.v. metaalfolie, zijde of plastic.

Voor de filatelie zijn een aantal aspecten van belang die meestal ook voor de drukker een rol spelen omdat ze van invloed zijn op de goede druk. Een enkel aspect dat voor de drukker belangrijk is zoals hoeveel trekkracht op papier kan worden uitgeoefend voor de papierbaan breekt [ofwel hoeveel kilogram kan aan een zegel worden gehangen] is voor de filatelie weer minder interessant.

Hieronder komen met name die aspecten aan de orde die met eenvoudige hulpmiddelen [minimaal goede ogen en een stevige loupe, UV-lamp, diktemeter e.d.] vastgesteld kunnen worden.

Het te bedrukken papier kan uit een aantal lagen bestaan, vaak een toplaag of coating, daaronder het eigenlijke papier [bij karton in twee of meer lagen], een gomlaag en/of eventueel nog een extra onderlaag bij zelfklevende postzegels.

Elk laag - en daarvoor is het zaak te weten om hoeveel lagen het bij een bepaalde postwaarde gaat - moet apart bestudeeerd en beschreven worden.


Papier in het algemeen -paper in general

Papier wordt gemaakt door bepaalde vezelhoudende stoffen te koken met loog, ze te malen, er lijm aan toe te voegen, en vervolgens in een dunne laag uit te spreiden, te laten uitlekken en drogen. Als grondstoffen werden lompen, linnen en katoen gebruikt. Toen ook houtcelstof (stro, houtslijp) gebruikt ging worden moest ook sulfiet meegekookt worden, en werden er allerlei vulstoffen toegevoegd. De grondstoffen voor het postzegelpapier moeten houtvrij zijn omdat anders het papier snel geel wordt en veroudert, doch kunnen verder van alles zijn: houtcelstof, katoenen of linnen vezels. Voor wit papier wordt de celstof gebleekt, voor pakpapier o.a. niet. Als lompen gebruikt worden en het textiel was gekleurd dan moeten de lompen eerst gebleekt worden. In moeilijke economische tijden zoals tijdens en kort na de beide wereldoorlogen werd niet zo nauw gekeken. Uit 1919 is papier bekend met rode, blauwe, zwarte en bruine vezels. In 1945 vinden we deze gekleurde vezels weer bij de postwaardestukken (briefkaarten o.a.). In enkele landen wordt het toevoegen van gekleurde vezels gebruikt voor de bescherming tegen namaak van postzegels. In Zwitserland werden tot in de 70-er jaren de zegels op niet fosforescent papier voorzien van zwarte, blauwe en rode vezels, de fosforescente zegels van violette vezels. De zegels die Courvoisier S.A. La Chaux de Fonds voor andere landen drukken hebben alle groen met bruine vezels. In de 50-er jaren werden de grondstoffen weliswaar gebleekt maar ze bevatten ook witmakers. Aanvankelijk onopzettelijk vermoedelijk via het textiel, later zeer bewust eraan toegevoegd om het papier witter te doen schijnen. Onder UV-licht worden de witmakers goed zichtbaar.


Handgeschept papier - Hand made paper

Papier werd [en wordt soms nog] handmatig vervaardigd door de papierpulp op een houten schepraam uit te spreiden, uit te laten lekken en te laten drogen. Het patroon van de zeef van het schepraam kan zich aftekenen op het uiteindelijke papier, maar veel vaker werden op de zeef extra patronen toegevoegd die de zogenoemde watermerken veroorzaakten. Papiervezels bij handgeschept papier worden volkomen willekeurig gericht. Dit in tegenstelling tot het hierna te bespreken machinale papier. Handgeschept papier is voor Nederlandse zegels slechts gebruikt bij emissie 1852.


Machinaal vervaardigd papier - Machine made paper

Alle Nederlandse zegels vanaf 1864 zijn gedrukt op machinaal vervaardigd papier. De papierpulp kan in de machine gelijkmatiger over de zeef worden verdeeld, de wateronttrekking kan beter geregeld worden, waardoor er een constante kwaliteit optreedt die voor het drukken in grote oplagen noodzakelijk is. Machinaal vervaardigd papier is goedkoper en sneller in grote hoeveelheden te leveren dan handgeschept papier.

Het papier dat de machine uitkomt had een breedte van circa 1m en een lengte van circa 3000m, en werd tot rollen opgerold. Voordat het papier door de postzegel-drukker bedrukt zou worden, vonden nog onder meer de volgende stappen plaats: het coaten, het gommen, controle bij de PTT op de hoeveelheden afgegeven papier, op formaat snijden. Tot 1957 zijn de papierleveranciers, op enkele uitzonderingen na, onbekend en is het papier ongecoat.


Papierrichting - Direction of paper

Hebben bij de handmatige papierfabricage de vezels in de papierpulp geen duidelijke voorkeursrichting, bij het machinaal vervaardigde papier stroomt de nog vloeibare papierpulp over de zeef van de papiermachine, en voegen de vezels zich in de richting waarin de pulp zich beweegt: de papierrichting. Het kunnen vaststellen van een papierrichting is dan ook kenmerkend voor machinaal vervaardigd papier. Papier heeft altijd twee kanten, de kant waar het zeef heeft gezeten: de zeefzijde en de andere kant: de keerzijde of viltzijde. Onder de loupe zijn de vezels (of opengevallen ruimte als vezels onderweg op de zeef zijn blijven hangen) goed te zien aan de zeefzijde van het papier. De papierrichting is meestal op deze wijze te bepalen. Een iets lastiger methode komt in het hoofdstuk over doorzicht ter sprake waarbij gebruik wordt gemaakt van te herkennen weefpatronen van de zeef.

Eenvoudig daarentegen is de wijze waarop papier omkrult: bij vochtopname (of afgifte) zal de dikte van de vezels toe (of af) nemen, en omdat de vezels gericht zijn zal dit overwegend in de richting dwars op de papierrichting gebeuren. Het papier gaat hierdoor krullen en het zegel vormt een 'koker' waarvan de lengteas evenwijdig loopt met de papierrichting.

We noteren de papierrichting, gezien ten opzichte van een leesbaar beeld, als volgt:

Bij druk van een continue papierbaan lopen papier- en drukrichting evenwijdig, bij druk met velinleg staan papier-en drukrichting meestal loodrecht op elkaar.


Papiergewicht en -dikte - Paper weright and thickness

Papier heeft zowel een dikte als een gewicht. De dikte van papier varieert van 0.02 tot 0.10 mm, het gewicht wordt meestal uitgedrukt in gram per m2 en ligt voor postzegelpapier tussen de 60 en 100 gr/m2.

Voor geheel andere toepassingen kan het papier een categorie gewicht hebben, zoals bijvoorbeeld:

bijbelpapier
30gr/m2
krantenpapier
50g/m2
pakpapier
75gr/m2
karton
>150gr/m2

Er is geen 1-1-duidig verband tussen het gewicht en de dikte. Papier van gelijk gewicht kan verschillend dik zijn afhankelijk van de opdikking: van de samenstelling, de toevoeging van vulstoffen, de maling [en dus de fijnheid van de vezels] en het satineren [het naderhand oppoetsen van het papieroppervlak]. Espartocelstof bijvoorbeeld bevordert de opdikking, eveneens een grove maling van de vezels.


Nog twee andere papiereigenschappen beinvloeden sterk het idee van met dik of dun papier te doen te hebben:

gladheid
in een aantal gevallen is de zeefafdruk niet alleen zichtbaar doch ook voelbaar. Ook maakt het uit of de zeefzijde of de keerzijde is bedrukt.
zachtheid
hoe zacht of hoe soepel het papier is, of hoe stevig of stijf.

Bij de Nederlandse permanente zegels uit de periode 1935-37 vinden we eerst een 'ruwe' gomzijde, daarna een 'gladde'. De ruwe heeft de zeefzijde aan de ogmzijde, de gladde heeft de zeefzijde aan de beeldzijde zit. Ook later zal de gladheid aan de gomzijde een indicatie blijken te zijn voor het gegeven dat de gomzijde de viltzijde is.

Bij postzegels die nog gom dragen [postfris maar ook soms nog gebruikte zegels] moet rekenen worden gehouden met het effect van de gom. Ook de coating speelt mee.


Toevoegingen aan het papier - Additions to paper

Toevoegingen aan het papier zoals bij de opdikking beinvloeden de waarnemingen aan het papier zonder dat ze zelf direct aantoonbaar zijn. Er zijn ook toevoegingen die direct zichtbaar of zichtbaar te maken zijn. Kleurstoffen aan de papierbrij toegevoegd zijn vaak gebruikt zij het in de Nederlandse contekst zelden [bijvoorbeeld 1913 Jubileum]. Gekleurde vezels zijn gedurende een zeer lange periode bij de zegels van Zwitserland bewust toegevoegd, in het papier van de Nederlandse zegels komen ze alleen onopzettelijk voor. Als de grondstoffen voor de papierpulp uit geheel verschillende bronnen afkomstig zijn, bijvoorbeeld al of niet gebleekt textiel, dan kunnen onder de UV-lamp de verschillen te voorschijn komen. Zie voor bewuste toevoegingen in het kader van postmechanisatie eveneens hetzelfde hoofdstuk.


Papier doorzicht

Bij handgeschept papier kan het schepraam een afdruk in het papier achter laten, meestal in de vorm van grove horizontale of verticale lijnen. Los daarvan kan een watermerk in het papier worden aangebracht, de tekening van dat merk is op het zeef aangebracht en zowel watermerk als zeefafdruk zijn aan dezelfde [onder]kant van het papier terug te vinden.

Tijdens de machinale papierfabricage gaat de nog natte papierbrij over de zeef. De weefselstructuur van de zeef is vaak over het algemeen veel fijner dan die bij handgeschept papier - het is immers niet de bedoeling van de papierfabricanten dat deze zichtbaar wordt - desalniettemin als afdruk in het papier meestal nog goed te zien. Deze afdruk, de zeefmarkering, bevindt zich aan de onderzijde van het papier - de zeefzijde - wat in het algemeen overeenkomt met de gomzijde bij postzegels.

De papierbrij gaat bovendien nog onder cylinders/walsen door met de bedoeling om de bovenzijde glad eventueel glanzend te maken [het satineren], of om een watermerk in het papier aan te brengen. De structuur van deze cylinders bij het satineren of van cylinders bij andere behandelingen zoals mogelijk bij het coaten is soms als afdruk aan de bovenzijde van het papier waar te nemen.

Bij machinaal papier zit het watermerk dan ook altijd aan de keerzijde, de afdruk van de zeefstructuur altijd aan de zeefzijde.

Er zijn nu qua doorzicht drie categorieën te onderscheiden:

  • de beoogde watermerken
  • de niet-gewenste zeefmarkeringen
  • de niet-gewenste cylinder-structuur-afdrukken [glansdiagonalen]


Om doorzicht - eigenlijke een vorm van reliëf - te kunnen zien zijn er drie benaderingen:

doorzicht in engere zin
we houden het papier, met de gomzijde naar ons toe, tegen het licht en kijken er dwars doorheen Door het papier in zijn eigen vlak te draaien worden onder een zekere hoek opeens stelsels evenwijdige lijnen zichtbaar. In het algemeen is alleen de afdruk van de zeef te zien. Soms ook de glansdiagonalen. Het watermerk indien aanwezig is ook zonder draaiing zichtbaar.
in opzicht
bij strijklicht, door het licht schuin op het papieroppervlak -aan de zeefzijde - te laten vallen, en het papier in zijn eigen vlak te draaien, springen op een zeker moment stelsels evenwijdige lijnen er uit. Deze lijnen zijn afkomstig van de zeefmarkering. Hetzelfde maar dan aan de keerzijde levert de glansdiagonalen op. Als het aanwezig is kom ook het watermerk aan de keerzijde - zonder draaiing - te voorschijn.
onder UV-lamp
het reliëf zowel aan de keerzijde als de zeefzijde kan onder de UV-lamp als licht-donker contrast worden waargenomen.

In de praktijk zal - als het vaststellen van doorzicht-structuren enigszins vertrouwd is geworden - het bepalen van papierrichting, zeef- en keerzijde, en doorzicht door elkaar heen gaan lopen in de zin dat bepaalde doorzicht patronen zo vlot vast te stellen zijn dat met volledige zekerheid ook de papierrichting dan bekend is. Welke zijde de zeefzijde is vaak ook, maar voorzichtigheid zij hier geboden. Extra zekerheid verschaft de observatie onder de loupe van het papieroppervlak naar de vezels. De keerzijde is over het algemeen zeer homogeen en vertoont nauwelijks opengevallen papiervezelruimte, dit in tegenstelling tot de zeefzijde.

Om het papierdoorzicht/zeefmarkering resp. watermerk goed te kunnen benoemen moeten de zegels zo vastgehouden worden dat de papierrichting verticaal is.


Watermerken kunnen slechts benoemd worden als van het papier eerst de viltzijde bekend is. Bij de Nederlandse zegels is sprake van twee watermerken, dat van emissie 1852 en het watermerk cirkeltjes. Van dat laatste watermerk is de stand ten opzichte van de papierrichting altijd zodanig dat de lijn van cirkels haaks staat op de papierrichting. Voor de vorm van dat watermerk maakt het ook niet uit welke kant vilt- of welke zeefzijde is. Bij niet-symmetrische watermerken van andere landen - denk aan Groot Britannië, de Duitse Bondsrepubliek of Israel - heeft elk watermerk gelijk 8 mogelijke standen als vanuit een vaste stand - bijvoorbeeld van de gomzijde af - naar het watermerk gekeken wordt. Het aantal van 8 ontstaat omdat normaal- of kopstaand mogelijk is gecombineerd met de twee papierrichtingen en de vilt- resp. keerzijde.

De eis die soms wel gesteld wordt, dat een watermerk van de beeldzijde moet worden bekeken is onzinnig, immers van uit de gomzijde is de vorm van het watermerk bij doorzicht beter vast te stellen. Wel moeten papierrichtingen en de vilt/zeefzijde eveneens goed bepaald worden. Zo heeft in de Israelische filatelie jaren lang een discussie gewoed over de stand van het watermerk running Stag, toen het embleem van de Israelische PTT, dat van rechts naar links dient te lopen. Wat ruim dertig jaar lang over het hoofd is gezien [zie The Running Stag watermarks of Israel 1954-62, WPC Newsletter september 1990, page 18-26, R.C. Bakhuizen van den Brink ] is dat het watermerk oorspronkelijk conform het embleem was maar dat in 1956 een nieuw watermerk in gebruik was genomen waarbij het embleem omgedraaid was. Zolang papierrichtingen en de vraag wat is de zeef- of viltzijde niet in de beschouwingen werden meegenomen, kon de discussie nooit bevredigend worden beëindigd!


Copyright © Rein Printing Matters (Mail to the webmaster Rein Bakhuizen van den Brink)
Last updated on December 28, 2011

Home Besluit - Conclusion Doorzicht - klassieke bindingen